Gesamte Verbformen: 52
Imperative und Partizipien
Tegenwoordig en verleden deelwoord allocerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gealloceerd
Art/Gattung ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens alloceer alloceert alloceert alloceren alloceren alloceren
Imperfect alloceerde alloceerde alloceerde alloceerden alloceerden alloceerden
Toekomende tijd I zal alloceren zult alloceren zal alloceren zullen alloceren zullen alloceren zullen alloceren
Conditionalis I zou alloceren zou alloceren zou alloceren zouden alloceren zouden alloceren zouden alloceren
Perfectum heb gealloceerd hebt gealloceerd heeft gealloceerd hebben gealloceerd hebben gealloceerd hebben gealloceerd
Voltooid verleden tijd had gealloceerd had gealloceerd had gealloceerd hadden gealloceerd hadden gealloceerd hadden gealloceerd
Toekomende tijd II zal gealloceerd hebben zult gealloceerd hebben zal gealloceerd hebben zullen gealloceerd hebben zullen gealloceerd hebben zullen gealloceerd hebben
Conditionalis II zou hebben gealloceerd zou hebben gealloceerd zou hebben gealloceerd zouden hebben gealloceerd zouden hebben gealloceerd zouden hebben gealloceerd
Imperatief - alloceer - - alloceert -

Verben ähnlich wie alloceren

Konjugierte Verben vor und nach alloceren

« alloceren »