NL Niederländisch Verben
-
A
- z. B.:
- aanbelangen
- afploegen
- afdingen
- afvloeien
Gesamte Wörter: 1.395 -
B
- z. B.:
- bijeenzetten
- boeten
- bellenblazen
- beseffen
Gesamte Wörter: 1.040 -
C
- z. B.:
- condenseren
- confectioneren
- cremeren
- claimen
Gesamte Wörter: 241 -
D
- z. B.:
- doffen
- doorspekken
- dwarrelen
- droogblazen
Gesamte Wörter: 716 -
E
- z. B.:
- equiperen
- ebben
- exagereren
- eroderen
Gesamte Wörter: 156 -
F
- z. B.:
- fusilleren
- fronderen
- fijnhakken
- forceren
Gesamte Wörter: 212 -
I
- z. B.:
- instrijken
- ingaan
- inkosten
- inkankeren
Gesamte Wörter: 544 -
L
- z. B.:
- likken
- lappen
- langsrijden
- lieven
Gesamte Wörter: 287 -
M
- z. B.:
- meedoen
- masturberen
- meekijken
- misdelen
Gesamte Wörter: 426 -
N
- z. B.:
- nafluiten
- nawerpen
- naheffen
- naborduren
Gesamte Wörter: 277 -
O
Gesamte Wörter: 1.249 -
P
- z. B.:
- pagaaien
- pletteren
- pratikeren
- poseren
Gesamte Wörter: 477 -
Q
Gesamte Wörter: 11 -
R
Gesamte Wörter: 507 -
S
- z. B.:
- slikken
- spikkelen
- samenrapen
- solfegiëren
Gesamte Wörter: 859 -
T
Gesamte Wörter: 626 -
U
Gesamte Wörter: 498 -
V
- z. B.:
- voorlopen
- vrijlaten
- verwelken
- vastsnoeren
Gesamte Wörter: 1.357 -
W
- z. B.:
- wispelstaarten
- wijlen
- watteren
- weiden
Gesamte Wörter: 366 -
Z
- z. B.:
- zekeren
- zuimen
- zijpelen
- zwachtelen
Gesamte Wörter: 135