Gesamte Verbformen: 50
| Imperative und Partizipien |
| Tegenwoordig en verleden deelwoord | thuiskrijgend |
| Tegenwoordig en verleden deelwoord | thuisgekregen |
| Art/Gattung | ik | jij | hij/zij/het | wij | jullie | zij |
| Presens | krijg thuis | krijgt thuis | krijgt thuis | krijgen thuis | krijgen thuis | krijgen thuis |
| Imperfect | kreeg thuis | kreeg thuis | kreeg thuis | kregen thuis | kregen thuis | kregen thuis |
| Toekomende tijd I | zal thuiskrijgen | zult thuiskrijgen | zal thuiskrijgen | zullen thuiskrijgen | zullen thuiskrijgen | zullen thuiskrijgen |
| Conditionalis I | zou thuiskrijgen | zou thuiskrijgen | zou thuiskrijgen | zouden thuiskrijgen | zouden thuiskrijgen | zouden thuiskrijgen |
| Perfectum | heb thuisgekregen | hebt thuisgekregen | heeft thuisgekregen | hebben thuisgekregen | hebben thuisgekregen | hebben thuisgekregen |
| Voltooid verleden tijd | had thuisgekregen | had thuisgekregen | had thuisgekregen | hadden thuisgekregen | hadden thuisgekregen | hadden thuisgekregen |
| Toekomende tijd II | zal thuisgekregen hebben | zult thuisgekregen hebben | zal thuisgekregen hebben | zullen thuisgekregen hebben | zullen thuisgekregen hebben | zullen thuisgekregen hebben |
| Conditionalis II | zou hebben thuisgekregen | zou hebben thuisgekregen | zou hebben thuisgekregen | zouden hebben thuisgekregen | zouden hebben thuisgekregen | zouden hebben thuisgekregen |
Verben ähnlich wie thuiskrijgen
Konjugierte Verben vor und nach thuiskrijgen
Mehr Handlungen für thuiskrijgen
