Woxikon / Verben / Niederländisch / O / ontzwachtelen

NL Niederländisch Konjugation von ontzwachtelen

Gesamte Verbformen: 52
Imperative und Partizipien
Tegenwoordig en verleden deelwoord ontzwachtelend
Tegenwoordig en verleden deelwoord ontzwachteld
Art/Gattung ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens ontzwachtel ontzwachtelt ontzwachtelt ontzwachtelen ontzwachtelen ontzwachtelen
Imperfect ontzwachtelde ontzwachtelde ontzwachtelde ontzwachtelden ontzwachtelden ontzwachtelden
Toekomende tijd I zal ontzwachtelen zult ontzwachtelen zal ontzwachtelen zullen ontzwachtelen zullen ontzwachtelen zullen ontzwachtelen
Conditionalis I zou ontzwachtelen zou ontzwachtelen zou ontzwachtelen zouden ontzwachtelen zouden ontzwachtelen zouden ontzwachtelen
Perfectum heb ontzwachteld hebt ontzwachteld heeft ontzwachteld hebben ontzwachteld hebben ontzwachteld hebben ontzwachteld
Voltooid verleden tijd had ontzwachteld had ontzwachteld had ontzwachteld hadden ontzwachteld hadden ontzwachteld hadden ontzwachteld
Toekomende tijd II zal ontzwachteld hebben zult ontzwachteld hebben zal ontzwachteld hebben zullen ontzwachteld hebben zullen ontzwachteld hebben zullen ontzwachteld hebben
Conditionalis II zou hebben ontzwachteld zou hebben ontzwachteld zou hebben ontzwachteld zouden hebben ontzwachteld zouden hebben ontzwachteld zouden hebben ontzwachteld
Imperatief - ontzwachtel - - ontzwachtelt -

Verben ähnlich wie ontzwachtelen

Konjugierte Verben vor und nach ontzwachtelen

« ontzwachtelen »

Mehr Handlungen für ontzwachtelen