Gesamte Verbformen: 18
Imperative und Partizipien
Tegenwoordig en verleden deelwoord mooizittend
Tegenwoordig en verleden deelwoord mooigezeten
Art/Gattung ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - zit mooi - - zitten mooi
Imperfect - - zat mooi - - zaten mooi
Toekomende tijd I - - zal mooizitten - - zult mooizitten
Conditionalis I - - zal mooizitten - - zullen mooizitten
Perfectum - - heeft mooigezeten - - hebben mooigezeten
Voltooid verleden tijd - - had mooigezeten - - hadden mooigezeten
Toekomende tijd II - - zal mooigezeten hebben - - zult mooigezeten hebben
Conditionalis II - - zal hebben mooigezeten - - zullen hebben mooigezeten

Verben ähnlich wie mooizitten

Konjugierte Verben vor und nach mooizitten

« mooizitten »