Woxikon / Verben / Niederländisch / A / aanlachen

NL Niederländisch Konjugation von aanlachen

Gesamte Verbformen: 52
Imperative und Partizipien
Tegenwoordig en verleden deelwoord aanlachend
Tegenwoordig en verleden deelwoord aangelachen
Art/Gattung ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens lach aan lacht aan lacht aan lachen aan lachen aan lachen aan
Imperfect lachte aan lachte aan lachte aan lachten aan lachten aan lachten aan
Toekomende tijd I zal aanlachen zult aanlachen zal aanlachen zullen aanlachen zullen aanlachen zullen aanlachen
Conditionalis I zou aanlachen zou aanlachen zou aanlachen zouden aanlachen zouden aanlachen zouden aanlachen
Perfectum heb aangelachen hebt aangelachen heeft aangelachen hebben aangelachen hebben aangelachen hebben aangelachen
Voltooid verleden tijd had aangelachen had aangelachen had aangelachen hadden aangelachen hadden aangelachen hadden aangelachen
Toekomende tijd II zal aangelachen hebben zult aangelachen hebben zal aangelachen hebben zullen aangelachen hebben zullen aangelachen hebben zullen aangelachen hebben
Conditionalis II zou hebben aangelachen zou hebben aangelachen zou hebben aangelachen zouden hebben aangelachen zouden hebben aangelachen zouden hebben aangelachen
Imperatief - lach aan - - lacht aan -

Verben ähnlich wie aanlachen

Konjugierte Verben vor und nach aanlachen

« aanlachen »

Mehr Handlungen für aanlachen