Gesamte Verbformen: 10
Imperative und Partizipien
Tegenwoordig en verleden deelwoord verenend
Tegenwoordig en verleden deelwoord vereend
Art/Gattung ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - vereent - - -
Imperfect - - vereende - - -
Toekomende tijd I - - zal verenen - - -
Conditionalis I - - zult verenen - - -
Perfectum - - is vereend - - -
Voltooid verleden tijd - - was vereend - - -
Toekomende tijd II - - zal vereend zijn - - -
Conditionalis II - - zult zijn vereend - - -

Verben ähnlich wie verenen

Konjugierte Verben vor und nach verenen

« verenen »