Gesamte Verbformen: 10
Imperative und Partizipien
Tegenwoordig en verleden deelwoord noordoosterend
Tegenwoordig en verleden deelwoord genoordoosterd
Art/Gattung ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - noordoostert - - -
Imperfect - - noordoosterde - - -
Toekomende tijd I - - zal noordoosteren - - -
Conditionalis I - - zult noordoosteren - - -
Perfectum - - heeft genoordoosterd - - -
Voltooid verleden tijd - - had genoordoosterd - - -
Toekomende tijd II - - zal genoordoosterd hebben - - -
Conditionalis II - - zult hebben genoordoosterd - - -

Verben ähnlich wie noordoosteren

Konjugierte Verben vor und nach noordoosteren

« noordoosteren »