Gesamte Verbformen: 18
Imperative und Partizipien
Tegenwoordig en verleden deelwoord neerschijnend
Tegenwoordig en verleden deelwoord neergeschenen
Art/Gattung ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - schijnt neer - - schijnen neer
Imperfect - - scheen neer - - schenen neer
Toekomende tijd I - - zal neerschijnen - - zult neerschijnen
Conditionalis I - - zal neerschijnen - - zullen neerschijnen
Perfectum - - heeft neergeschenen - - hebben neergeschenen
Voltooid verleden tijd - - had neergeschenen - - hadden neergeschenen
Toekomende tijd II - - zal neergeschenen hebben - - zult neergeschenen hebben
Conditionalis II - - zal hebben neergeschenen - - zullen hebben neergeschenen

Verben ähnlich wie neerschijnen

Konjugierte Verben vor und nach neerschijnen

« neerschijnen »