Gesamte Verbformen: 52
Imperative und Partizipien
Tegenwoordig en verleden deelwoord ioniserend
Tegenwoordig en verleden deelwoord geïoniseerd
Art/Gattung ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens ioniseer ioniseert ioniseert ioniseren ioniseren ioniseren
Imperfect ioniseerde ioniseerde ioniseerde ioniseerden ioniseerden ioniseerden
Toekomende tijd I zal ioniseren zult ioniseren zal ioniseren zullen ioniseren zullen ioniseren zullen ioniseren
Conditionalis I zou ioniseren zou ioniseren zou ioniseren zouden ioniseren zouden ioniseren zouden ioniseren
Perfectum heb geïoniseerd hebt geïoniseerd heeft geïoniseerd hebben geïoniseerd hebben geïoniseerd hebben geïoniseerd
Voltooid verleden tijd had geïoniseerd had geïoniseerd had geïoniseerd hadden geïoniseerd hadden geïoniseerd hadden geïoniseerd
Toekomende tijd II zal geïoniseerd hebben zult geïoniseerd hebben zal geïoniseerd hebben zullen geïoniseerd hebben zullen geïoniseerd hebben zullen geïoniseerd hebben
Conditionalis II zou hebben geïoniseerd zou hebben geïoniseerd zou hebben geïoniseerd zouden hebben geïoniseerd zouden hebben geïoniseerd zouden hebben geïoniseerd
Imperatief - ioniseer - - ioniseert -

Verben ähnlich wie ioniseren

Konjugierte Verben vor und nach ioniseren

« ioniseren »