Woxikon / Verben / Niederländisch / I / insluizen

NL Niederländisch Konjugation von insluizen

Gesamte Verbformen: 52
Imperative und Partizipien
Tegenwoordig en verleden deelwoord insluizend
Tegenwoordig en verleden deelwoord ingesluisd
Art/Gattung ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens sluis in sluist in sluist in sluizen in sluizen in sluizen in
Imperfect sluisde in sluisde in sluisde in sluisden in sluisden in sluisden in
Toekomende tijd I zal insluizen zult insluizen zal insluizen zullen insluizen zullen insluizen zullen insluizen
Conditionalis I zou insluizen zou insluizen zou insluizen zouden insluizen zouden insluizen zouden insluizen
Perfectum heb ingesluisd hebt ingesluisd heeft ingesluisd hebben ingesluisd hebben ingesluisd hebben ingesluisd
Voltooid verleden tijd had ingesluisd had ingesluisd had ingesluisd hadden ingesluisd hadden ingesluisd hadden ingesluisd
Toekomende tijd II zal ingesluisd hebben zult ingesluisd hebben zal ingesluisd hebben zullen ingesluisd hebben zullen ingesluisd hebben zullen ingesluisd hebben
Conditionalis II zou hebben ingesluisd zou hebben ingesluisd zou hebben ingesluisd zouden hebben ingesluisd zouden hebben ingesluisd zouden hebben ingesluisd
Imperatief - sluis in - - sluist in -

Verben ähnlich wie insluizen

Konjugierte Verben vor und nach insluizen

« insluizen »

Mehr Handlungen für insluizen