Gesamte Verbformen: 50
Imperative und Partizipien |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | aansnorrend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | aangesnord |
Art/Gattung | ik | jij | hij/zij/het | wij | jullie | zij |
Presens | snor aan | snort aan | snort aan | snorren aan | snorren aan | snorren aan |
Imperfect | snorde aan | snorde aan | snorde aan | snorden aan | snorden aan | snorden aan |
Toekomende tijd I | zal aansnorren | zult aansnorren | zal aansnorren | zullen aansnorren | zullen aansnorren | zullen aansnorren |
Conditionalis I | zou aansnorren | zou aansnorren | zou aansnorren | zouden aansnorren | zouden aansnorren | zouden aansnorren |
Perfectum | ben aangesnord | bent aangesnord | is aangesnord | zijn aangesnord | zijn aangesnord | zijn aangesnord |
Voltooid verleden tijd | was aangesnord | was aangesnord | was aangesnord | waren aangesnord | waren aangesnord | waren aangesnord |
Toekomende tijd II | zal aangesnord zijn | zult aangesnord zijn | zal aangesnord zijn | zullen aangesnord zijn | zullen aangesnord zijn | zullen aangesnord zijn |
Conditionalis II | zou zijn aangesnord | zou zijn aangesnord | zou zijn aangesnord | zouden zijn aangesnord | zouden zijn aangesnord | zouden zijn aangesnord |
Verben ähnlich wie aansnorren
Konjugierte Verben vor und nach aansnorren
Mehr Handlungen für aansnorren