Gesamte Verbformen: 52
Imperative und Partizipien
Tegenwoordig en verleden deelwoord filozoferend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gefilozofeerd
Art/Gattung ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens filozofeer filozofeert filozofeert filozoferen filozoferen filozoferen
Imperfect filozofeerde filozofeerde filozofeerde filozofeerden filozofeerden filozofeerden
Toekomende tijd I zal filozoferen zult filozoferen zal filozoferen zullen filozoferen zullen filozoferen zullen filozoferen
Conditionalis I zou filozoferen zou filozoferen zou filozoferen zouden filozoferen zouden filozoferen zouden filozoferen
Perfectum heb gefilozofeerd hebt gefilozofeerd heeft gefilozofeerd hebben gefilozofeerd hebben gefilozofeerd hebben gefilozofeerd
Voltooid verleden tijd had gefilozofeerd had gefilozofeerd had gefilozofeerd hadden gefilozofeerd hadden gefilozofeerd hadden gefilozofeerd
Toekomende tijd II zal gefilozofeerd hebben zult gefilozofeerd hebben zal gefilozofeerd hebben zullen gefilozofeerd hebben zullen gefilozofeerd hebben zullen gefilozofeerd hebben
Conditionalis II zou hebben gefilozofeerd zou hebben gefilozofeerd zou hebben gefilozofeerd zouden hebben gefilozofeerd zouden hebben gefilozofeerd zouden hebben gefilozofeerd
Imperatief - filozofeer - - filozofeert -

Verben ähnlich wie filozoferen

Konjugierte Verben vor und nach filozoferen

« filozoferen »