Gesamte Verbformen: 18
Imperative und Partizipien
Tegenwoordig en verleden deelwoord contraherend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gecontraheerd
Art/Gattung ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens - - contraheert - - contraheren
Imperfect - - contraheerde - - contraheerden
Toekomende tijd I - - zal contraheren - - zult contraheren
Conditionalis I - - zal contraheren - - zullen contraheren
Perfectum - - heeft gecontraheerd - - hebben gecontraheerd
Voltooid verleden tijd - - had gecontraheerd - - hadden gecontraheerd
Toekomende tijd II - - zal gecontraheerd hebben - - zult gecontraheerd hebben
Conditionalis II - - zal hebben gecontraheerd - - zullen hebben gecontraheerd

Verben ähnlich wie contraheren

Konjugierte Verben vor und nach contraheren